Het verzorgingshuis
‘Kom kind, we gaan!’
‘Waar gaan we naar toe, mama?’
‘We gaan naar het verzorgingshuis, mama helpt daar heel vaak om de middag fijn te laten zijn voor de mensen.’
‘Ooooo, moet dat echt? Ik speel véél liever buiten!’
‘Ja, vandaag moet dat echt.’
Mokkend komt het kind mee naar het verzorgingshuis en blijft tegendraads bij de koffietafel staan.
Ik kan een glimlach niet onderdrukken als ik een van de aanwezige oma’s geïnteresseerd zie kijken en begin met het inschenken van thee.
Op weg naar huis verteld het kind dat een aardige oma het heeft voorgelezen, uit het lievelingsboek nog wel! En ook de cake die oma bij haar thee had mocht het lekker opeten.
‘Maar mama, ik begrijp het niet helemaal. Ze zei “dank je wel” toen we weggingen. Waarom zei ze dat? Zij heeft mij voorgelezen, ik deed niets!’
‘Doordat je aanwezigheid heb je deze oma blij gemaakt. Zij vindt het fijn om kinderen om haar heen te hebben, om die voor te lezen, een beetje te verwennen en om met ze te praten.’
‘Ik maakte die oma blij omdat ze mij kon voorlezen?’ De verwondering is groot op het gezicht van het kind.
‘Jazeker. En weet je wie er altijd gelukkig is als jij iets liefs of hulpvaardigs voor een ander doet?’
‘Mama, bedoel je god? Maar hoe weet die nou wat ik doe?’
‘Weet je kind, iedereen is een spiegeltje van god. En hij kijkt altijd in al die spiegeltjes tegelijk. Zo weet hij of jij hulp nodig hebt, maar ook of jij beschikbaar bent om iemand anders blij te maken.’
In stilte lopen we verder naar huis. Vlak voor we thuis zijn zegt het: ‘Mama, mag ik volgende keer weer mee naar het verzorgingshuis?’
‘Natuurlijk kind, alle oma’s zullen blij zijn dat je er bent!’